Ergens deze zomer zal ik er weer zitten, voor mijn tent op een camping in het Parc National des Grands Causses. Helaas niet midden in een wijngebied, maar wel diverse wijngebieden ‘om de hoek’. De Languedoc bijvoorbeeld, met de appellations St. Chinian, Faugères of VDP de l’Herault op een paar uurtjes rijden. Het dichtste bij is echter de Côtes de Millau, een gebied dat de afgelopen decennia heel druk bezig is geweest zijn naam weer op de kaart te zetten. In Nederland zie je hier geen wijnen van, daarvoor zijn er nog te weinig flessen van goede kwaliteit. Maar in het gebied zelf zijn aardige wijnen te vinden, onder andere in de supermarkten en bij de coöperatie in Aguessac.
Vorig jaar kocht ik al een boek over het gebied, met de titel La Vigne des Côtes de Millau à travers les siècles, geschreven door Louis Valès. Als rechtgeaarde wijnhistoricus kon ik dit boek natuurlijk niet laten liggen, en recent heb ik het eindelijk uitgelezen. Het boek biedt een boeiende kijk op een historisch zeer oud wijngebied, dat in de Middeleeuwen zeer veel wijn van goede kwaliteit voortgebracht heeft. Maar wat voor veel wijngebieden in Zuid-Frankrijk geldt, geldt ook voor de streek rond Millau. Phylloxera, de druifluis, heeft hier in de negentiende eeuw zwaar huisgehouden en vele gebieden zijn de klap nooit meer te boven gekomen. De wijngaarden langs de Tarn in de buurt van Millau hebben sinds het begin van de twintigste eeuw een lange strijd gevoerd om het hoofd boven water te houden, maar in de jaren vijftig leek het doek voorgoed te vallen. Dankzij de inzet van een aantal fanatiekelingen, waaronder Leon Valès, de schrijver van dit boek, die van 1957 tot 1984 zitting had in de Kamer van Landbouw in de streek en van 1984 tot 1994 voorzitter was van het Syndicat des Vignerons, zijn de oude wijngaarden langs de Tarn echter weer in ere hersteld en volgde in 1994 de toekenning van de status van AOVDQS (Appellation d’Origine Vin Délimité de Qualité Superieure) Côtes-de-Millau. In 2003 waren 48 ha. in cultuur, waarvan 5 met witte druivenrassen. Totale opbrengst was 1500 hl. Gebruikte druivenrassen zijn syrah, gamay noir, cabernet sauvignon, fer servadou en duras.
La Vigne des Côtes de Millau is een zeer informatief boek dat de lezer een goede kijk geeft op de geschiedenis van een gewone landbouwstreek in Frankrijk, waar druiventeelt en wijn één van de belangrijkste middelen van bestaan vormde. Het is ook een boek om af en toe stevig om te glimlachen, want het chauvinisme druipt er vanaf, vooral in de eerste hoofstukken. Deze streek hoort qua geschiedenis bij de Languedoc en die geschiedenis is een andere dan de ‘Franse’, gecentreerd rond Parijs. Valès spreekt bijvoorbeeld graag van ‘l’histoire de notre petite patrie’.
Voor mij heel boeiend maar voor velen waarschijnlijk tamelijk saai zijn de vele uittreksels uit Middeleeuwse bronnen: stukjes uit rekeningen die laten zien dat de feodale heren in de streek diverse wijngaarden bezatten, bewerkt door pachters, of stukjes uit kloosterregels. Zo mochten de Benedictijner monniken in een klooster in de streek in 1308 aan tafel het volgende verwachten: à dinar, tasta de vin muscat, sopa de ris, mouton é büou bolit é rostit. Al sopar perdises é mouton rostit (Bij het diner muskaatwijn, rijstsoep gekleurd met safraan, schaap en rund, gekookt en geroosterd. Bij het souper patrijs en geroosterd schaap.)
Belangrijkste plaatsje voor de wijnhandel was Compeyre. In Compeyre bevonden zich namelijk natuurlijke grotten (fleurines) waar de wijnen uit de streek koel bewaard konden worden. Nog altijd zijn deze wijnkelders in Compeyre te bezichtigen. De wijnen van Compeyre en Millau schijnen in de Middeleeuwen ook een goede reputatie gehad te hebben. Tegenwoordig kun je het beste terecht bij de coöperatie in Aguessac. Er is ook veel pionierswerk gedaan om de oude druivenrassen van de streek te nieuw leven in te blazen. Druiven als fer servadou, negret de banhars, pinotou d’estaing, mauzac e.a. werden in een experimentele wijngaard aangeplant en nauwkeurig worden de prestaties van deze oude druivenrassen in de gaten gehouden. Het schijnt zelfs dat er nog af en toe akkertjes in het wild gevonden worden waar druivenstronken te vinden zijn van heel lang geleden. Zelf heb ik zo’n akkertje van voor de phylloxera-ramp vorig jaar alleen vanuit de verte (heel hoog tegen de hellingen) gezien. Het heeft voor mij wel iets, zo’n stukje landbouwverleden waar je bijna ongemerkt aan voorbij zou lopen als je er niet door een folder of boekje op gewezen wordt.