Over het eten en drinken van de Romeinen is al veel geschreven. Voorwerpen die te maken hebben met eten en drinken zijn dan ook in grote hoeveelheden gevonden. Niet alleen in Rome en omgeving zelf, maar ook in de verre buitengebieden zoals hier in de Lage Landen, langs de grens van het Romeinse Rijk. Iedereen moet tenslotte eten! Talloze schalen, kommen, borden, glazen, bekers en kannen staan in vitrines van musea te pronken, soms gaaf, soms als nauwkeurig aaneengeplakte scherven. Wat er uit die kommen en kannen genuttigd werd, dat weten we door archeologische resten als pitten, zaden, botjes. En door het bestuderen van de literatuur. Daarvan is niet veel overgeleverd, maar genoeg voor een goed beeld.
Een van de beroemdste literaire Romeinse maaltijden is het diner van Trimalchio, een steenrijke vrijgelatene die door de auteur Petronius (27-65 na Chr.) opgevoerd wordt in zijn roman Satyricon of Satyrica. In dit werk uit de eerste eeuw na Chr. gaan alle remmen los, vooral in het middendeel, een beschrijving van een uitzinnig en decadent diner. Trimalchio laat geen middel onbenut om zijn gasten te verbluffen en te verrassen. Krankzinnige gerechten komen er op tafel, ‘daverende’ shows worden opgevoerd, de meest waanzinnige verhalen worden verteld. En dan de aanwezigen: een bont gezelschap van klaplopers, zakenrelaties, vrijgelatenen, mooie jongens etc… Recent verscheen dit beroemde literaire fragment, dat slechts 10% van de volledige Satyrica moet hebben uitgemaakt, in een aparte uitgave. De vertaling is van de hand van latinist Vincent Hunink. Tijdens de Romeinenweek gaf Hunink in het Rijksmuseum van Oudheden bovendien een toelichting op het werk.
Binnen de Romeinse literatuur neemt Satyrica een bijzondere plaats in. Is die literatuur normaal gesproken serieus en ingetogen, in deze roman is alles anders. Petronius zelf was waarschijnlijk arbiter elegantiae aan het hof van keizer Nero. In die hoedanigheid van smaakmaker of ceremoniemeester was de auteur verantwoordelijk voor nieuwe vormen van verfijning in het paleis, zowel op het vlak van het amusement als op dat van de culinaire geneugten. Of wat er in de tekst tijdens het diner bij Trimalchio geserveerd wordt ook écht door de Romeinen in de hogere kringen werd gegeten, is natuurlijk een interessante vraag. Volgens vertaler Vincent Hunink was het beschrevene waarschijnlijk bijzonder, afwijkend en grappig, een soort ‘guilty pleasure’ om te lezen. Toch zat er ook veel herkenbaars in: van ingrediënten als relmuizen en lijsters is bekend dat die inderdaad op het menu stonden, de inrichting van de eetzaal (triclinium) was zoals we uit opgravingen en geschriften hebben leren kennen en het voordragen van literaire teksten tijdens de maaltijd was ook een gangbare praktijk. (Dit zijn slechts een paar voorbeelden.) Maar Trimalchio doet het allemaal net niet goed. Dat geldt voor het citeren van literaire teksten die niet kloppen, voor de over-the-top aankleding van de ruimte en mogelijk dus ook voor het geserveerde eten en drinken.
Wijn bij de Romeinen
Het diner van Trimalchio bevat diverse passages over wijn, voor mij reden om het verhaal eens te lezen met een vineuze bril op. Wat kunnen we uit dit verhaal leren over wijn bij de Romeinen? Gegevens hierover vul ik aan met gegevens uit een ander boek, In een Romeins klaslokaal van Eleanor Dickey. Hierin staat een heel ander type teksten centraal, de zogenaamde Colloquia, teksten die dienden bij het taalonderwijs in het Romeinse Rijk. Het zijn zinnetjes zoals we kennen uit de ‘Wat en hoe Spaans/Portugees/Italiaans’-boekjes. ‘Waar is de apotheek?’ ‘Mag ik een glas wijn van u?’ enzovoort. Hieruit is veel informatie over het dagelijks leven te halen, ook over maaltijden en eten en drinken. Door hun alledaagse karakter geven deze teksten een betrouwbaar beeld van wat er écht gegeten en gedronken werd, betrouwbaarder in ieder geval dan de vermeldingen bij Petronius.
Falerner uit het jaar van Opimius
De scène rond het diner van Trimalchio draait om drie jonge mannen die uitgenodigd worden aan een maaltijd georganiseerd door een rijke vrijlatene. Deze Trimalchio heeft zijn geld onder andere verdiend in de handel en gestopt in een decadent ingericht huis. Al snel na het begin van de tekst volgt de eerste passage rondom wijn: drie masseurs in het badhuis van Trimalchio zitten aan de Falerner. Ze zijn dronken, en morsen wijn op de vloer. Trimalchio roept onmiddellijk uit dat dit ‘een dronk op zijn gezondheid was’. Dat laatste moet een of andere hilarische uitspraak zijn geweest; meestal wordt wijn op de grond gegoten als plengoffer aan de goden. Bovendien werd daar goedkope wijn voor gebruikt, niet Falerner, een wijn die als de allerduurste én beste werd beschouwd. Elders heb ik al eens beschreven wat Falerner was.
Na het bad gaat het gezelschap aan tafel en na een reeks kleine hapjes gegeten te hebben, worden de gasten uitgenodigd een beker honingwijn te nemen. Wijn met honing, geen onbekende mix uit andere Romeinse bronnen. Enige regels verder volgt misschien wel de boeiendste wijnvermelding van het hele diner: Dadelijk werden zorgvuldig dicht gegipste glazen amforen binnengebracht. Op de hals was een etiket aangebracht met de volgende tekst: ‘Falerner van het jaar van Opimius. Honderd jaar oud.’ Terwijl wij het etiket bekeken, klapte Trimalchio in zijn handen. ‘Ach jee,’ riep hij uit, ‘wijnen leven dus langer dan mensenkinderen! Laten we er maar op drinken, wijn is leven. Ik presenteer u een echte Opimianer! Gisteren heb ik niet zulke goede wijn geschonken en dat terwijl ik veel sjieker mensen aan tafel had.’ Wij lagen te drinken en al die geraffineerde luxe grondig te bewonderen….
Opvallend vind ik allereerst de glazen amforen. Amforen zijn meestal van klei, niet van glas. Glas was tamelijk breekbaar, en om er je kostbare Falerner in te bewaren lijkt me eerlijk gezegd niet verstandig. Waarschijnlijk is dit dus een sneer van Petronius. Ook die gips moet iets betekenen. Lijkt me niet dat je een gipsen afsluiting probeert te openen midden in eetzaal. Dat is een secuur werkje, anders raken er brokjes gips in de wijn. En dan die Falerner zelf. Falerner uit het jaar van Opimius is Falerner uit 121 voor Chr., toen Opimius consul van Rome was. Dat jaar gold in Rome als een groot wijnjaar. De bekende auteur Plinius de Oude, een tijdgenoot van Petronius, noemt de weersomstandigheden voor wijn dat jaar uitzonderlijk goed. We weten niet precies wanneer Petronius zijn roman schreef, maar de wijn zal, als Trimalchio hem serveert, toch zo’n 175 jaar oud geweest zijn. Met ‘honderd jaar oud’ op het etiket slaat Trimalchio de plank dus al volledig mis. Verder is – volgens Plinius alweer – een dergelijke Falerner niet meer puur te drinken. Die is zo ingedikt en sterk – bittere honing is de term die hij gebruikt – dat hij alleen in hele kleine hoeveelheden wordt toegevoegd aan andere wijn, om die te verbeteren en op te peppen. Deze wijnscène illustreert hiermee goed wat Petronius aan het doen is: de rijke vrijgelatene Trimalchio belachelijk maken, en het de lezers continue laten gniffelen over zoveel stupiditeit. Maar dat Falerner een hooggewaardeerde wijn was, en dat die uit het jaar van Opimius heel erg beroemd was, dat klopt dan weer wel.
Eigen wijn
Een heel stuk verderop vertelt Trimalchio over zijn eigen wijngaarden. Inmiddels is er andere wijn geserveerd. ‘Die wijn,’ zei hij, ‘als die niet lekker is laat ik een andere halen hoor. Jullie moeten er maar goed van drinken! Door de gunst van de goden hoef ik geen wijn in te kopen maar alles waardoor je nu het water in de mond loopt komt van mijn eigen landgoed. Zelf ken ik dat trouwens nog niet. Het schijnt zo ergens tussen Tarracina en Tarente te liggen.
Hier zit ongetwijfeld ook van alles dubbelzinnigs in, dat wij (of ik in ieder geval) niet meer helemaal snappen. Tarracina ligt noordelijk van de baai van Napels, Tarente helemaal in het zuiden van Italië. Een forse afstand van elkaar dus. Inderdaad lagen in Zuid-Italië veel grote landgoederen, maar het gebied stond bij mijn weten niet bekend om goede wijngaarden. Die lagen juist aan de kust, rondom Napels in Campanië. Wat in ieder geval klopt is dat als zeer prijzenswaardig werd gezien om je eigen voedsel te verbouwen en liefst ook je eigen wijn te (laten) maken. Iets op de markt kopen was voor de rijken (in theorie) not done, aangezien je dan maar verleid zou worden extra lekkere dingen aan te schaffen. En dat paste niet in het ideale beeld van de serieuze, ingetogen, verantwoord levende Romein. Hierachter zit een hele filosofische gedachtegang, die je onder andere in het hieronder genoemde boek van Colette Planken kunt lezen.
Een groot vat voor de slaven
De avond vordert en het wordt tijd voor alweer meer wijn. Vervolgens gaf hij opdracht een groot vat wijn klaar te maken en hieruit bekers te verstrekken aan alle slaven die bij onze voeten zaten. Er kwam nog wel een clausule bij: ‘Als er eentje weigert,’ zie hij, ‘giet het dan maar over zijn kop. Overdag doen we serieus, nu is het lachen geblazen.’
Slaven die ook wijn krijgen tijdens het banket, dat moet belachelijk geweest zijn. En dan ook nog de wijn over hen heen gooien als ze weigeren… Deze passage is overigens de enige waar mogelijk iets doorschemert van het bekende Romeinse gebruik om wijn en water te mengen. Er wordt gezegd dat er een vat klaar gemaakt werd. Duidt dit op het mengen van water en wijn in een mengvat, zoals dat in Griekenland gebruikelijk was? Wijn en water werden daar voor alle gasten in een vat gemengd en ieder kreeg drank met dezelfde verhouding water-wijn. In Rome was het echter gebruikelijk dat de gast zijn eigen samenstelling van wijn en water aangaf. Een leuk voorbeeld is deze passage uit de Colloquia: [Gast] Maak mij een beker warme wijn. Niet heet of lauw, maar precies op temperatuur, en schenk me dan een beetje in. [Na proeven] Beetje water erbij! [Na weer proeven] Iets meer wijn! De slaven bij Trimalchio mogen niet kiezen en er wordt een vat voor allen gemaakt. Zou daar (een deel van) de grap zitten?
Zeven door een doek
Tegen de ochtend besluit het gezelschap opnieuw te gaan baden, waarna in een eetzaal alweer wijn en eten voor hen klaar staan. Onze blik viel op lampen, bronzen vissertjes, massief zilveren tafels en overal aardewerken bekers met vergulde randen. En voor onze ogen werd er wijn gefilterd door een doek.
Dat wijn gefilterd moest worden, is bekend uit andere bronnen. De droesem zat vaak nog in de amfoor en moest voor het uitschenken verwijderd worden. Ook werd wijn wel met kruiden op smaak gemaakt, en die wilde je ook niet in je beker. Maar dat zeven gebeurde meestal door een bronzen zeef. Dergelijke wijnzeven zijn tot in ons land teruggevonden. Was het zeven door een doek dan een komische verwijzing ergens naar? Bekend moet al wel de manicum hippocraticum geweest zijn, de zeef (of mouw) waardoor de Griekse wijsgeer Hippocrates in de vijfde eeuw voor Chr. zijn water gezeefd zou hebben. Het zou later het (middeleeuwse) wijntype hypocras zijn naam geven. Of was het juist het zeven in aanwezigheid van de gasten dat bijzonder en vreemd was?
Soorten wijn
Door de tekst heen staan hier en daar nog wel wat meer vermeldingen van wijn, onder ander over ‘een prima Spanjaard’ die bij een koude quiche met honing werd gedronken; en er wordt gesproken over in wijn gerijpte kaas. Maar beide vermeldingen komen voor in een verhaal van een gast over een ander banket. Over de soorten wijn die er gedronken worden bij Trimalchio komen we niets meer te weten. Alleen de honingwijn en Falerner zijn expliciet genoemd, maar die zullen niet de hele avond door geschonken zijn. Uit de Colloquia weten we dat er diverse soorten wijnen waren. Witte en zwarte (heel donkerrood zouden wij zeggen), jonge en oude wijn kunnen er bij de lunch geserveerd worden. Bij een groot diner kan er sprake zijn van dezelfde wijnen, of absint-wijn, kruidenwijn, warme wijn, gekookte wijn. Plinius de Oude noemt in zijn werk tientallen druivenrassen, en wijnen uit tal van bekende wijngebieden. Die onderscheidt zelfs diverse soorten Falernum. Maar daarover horen we bij Petronius niets. Of zou dat ook een onderdeel van de grap geweest zijn?
Eet- en drinkgerei
Een grote collectie Romeins eet- en drinkgerei zag ik deze week in het Allard Pierson Museum in Amsterdam. Een deel is afkomstig uit de Lage Landen, de rest uit de overige delen van Romeinse Rijk. De foto’s zijn gemaakt bij dat bezoek aan het Allard Pierson Museum.
Verder lezen
Petronius, Het diner van Trimalchio, vertaald door Vincent Hunink, 96 p., gebonden € 9,99 isbn 978 90 253 0723 3 | e-book € 6,99 isbn 978 90 253 0724 0
Eleanor Dickey, In een Romeins klaslokaal. Een schoolboek uit de eerste eeuw, 181 p., paperback € 17,50, isbn 978 90 253 0485 0
Colette Planken, Rome aan tafel: ideaal en praktijk van het Romeinse diner, 174 p., paperback, € 22,50, isbn 978 90 8773 008 6