Met drie percelen onder beplanting is de Stadswijngaard Utrecht zich langzaam aan het uitbreiden. Net buiten én binnen de stad staan nu op verschillende plekken druivenstokken, die over één à twee jaar de eerste flessen wijn gaan opleveren. En daar ben ik heel blij om: eindelijk heeft iemand de handschoen dus opgepakt. Zeven jaar geleden, in 2015, schreef ik op DUIC een oproep om een stadswijngaard te beginnen, aangezien steden als Den Haag en Amsterdam toen al wijngaarden binnen hun grenzen hadden. Dankzij wijngaardenier Peter Groeneveld en de andere initiatiefnemers in Utrecht is het nu dus inmiddels al weer twee jaar zover. Zelf ben ik vrijwilliger bij de wijngaard, en help mee onkruid te wieden en ranken te snoeien. Afgelopen winter volgde ik zelfs een cursus ‘Zachte snoei’, en dook in de geschiedenis van de percelen. Dat leverde een paar leuke wetenswaardigheden en toevalligheden op, die ik graag uit de doeken doe.
Koningshof: hoveniersgebied
Het perceel op de Koningshof is het eerst beplant, in het voorjaar van 2020. De wijngaard ligt op een terrein met stadslandbouw, waar biologische groente wordt verbouwd en particulieren ook een stuk moestuin kunnen bewerken. Dit gebied is sinds het begin van de twintigste eeuw bekend als hoveniersgebied. De Koningsweg was in die tijd dé verkeersader waarover groente en fruit de stad bereikte. In de middeleeuwen en nog tot lang daarna leverden tuinen binnen de stad groente en fruit, maar met de groei van de bevolking én de uitbreiding van de bebouwing vestigden hoveniers zich steeds vaker buiten de oude stadsomwalling. Ze trokken naar de vruchtbare gronden langs de Kromme Rijn, bijvoorbeeld de Abstederdijk, en nog weer later de Koningsweg. Niet voor niets zit niet ver van de stadswijngaard restaurant Stadsjochies, met prachtige kruiden- en groentetuinen en een bijzonder restaurant in de kas. Ook zij zitten op een zeer historische plek. We hopen natuurlijk dat de Utrechtse wijn daar over een aantal jaar ook geschonken wordt.
De Haar: kasteeltuin
De jongste aanplant van de stadswijngaard zijn de stokken die dit voorjaar op Moestuin De Haar de grond in zijn gegaan. De stokken staan hier tijdelijk, totdat een ander nieuw perceel in gebruik genomen kan worden. Tot die tijd biedt de moestuin van De Haar een fraai historisch tussenstation. Deze moestuin ligt namelijk op de oude productiegronden van Kasteel De Haar, waar vanaf circa 1900 groenten, fruit en kruiden voor de keuken van de baron en barones werden verbouwd. Het oorspronkelijke kasteel dateert uit de middeleeuwen, maar werd in 1672 verwoest. Hoewel nog wel bewoonbaar, verbleven de adellijke eigenaren daarna elders en het kasteel verviel tot een ruïne. Na lange tijd van verwaarlozing besloten de toenmalige eigenaren in 1892 architect P. Cuypers de opdracht te geven het kasteel in zijn middeleeuwse vorm te herbouwen. Daarbij werden ook het park en de tuinen opnieuw aangelegd. In die ‘moderne’ tuinen lag – voor zover ik weet – geen wijngaard, maar het is goed mogelijk dat er in middeleeuwen of in de zestiende en zeventiende eeuw wel een ‘wijngaard’ deel uit maakte van de tuinen van het kasteel. Hoe dat precies zat, daar kom ik zo op.
Clos: moeshof
Maar het meest interessante perceel is toch wel het terrein aan de Asch van Wijckkade, de Clos. Op de website van Oud-Utrecht werd onlangs al uitgebreid de achtergrond van dit perceel geschetst. Dat verhaal begon echter pas in de negentiende eeuw, toen op dit terrein vooral de tuinen lagen van rijke huizenbezitters aan de Plompetorengracht. Maar de geschiedenis kan nog verder terug gevolgd worden dan die achtertuinen. Waar nu een omheinde wijngaard ligt, was tussen 1250 en 1650 de moestuin van het Begijnhof, de Grote Hof (zie kaart hierboven). Aangenomen wordt dat de begijnen – ongehuwde vrouwen die hun leven aan God wijdden en die vaak in een besloten gemeenschap leefden – zich er in het tweede kwart van de dertiende eeuw hebben gevestigd. Het Begijnhof omvatte een omvangrijk terrein, met een kapel, huizen voor bewoonsters en een moeshof, voor de dagelijkse groente en kruiden. Over die moeshof is verder niets bekend; het archief van het voormalige begijnhof heeft er geen bronnen over. Alleen op kaarten uit 1572 en 1642 is duidelijk de open ruimte op het Begijnhof te zien. Een vermelding die ik wel in het archief aantrof is, die van een huis op het terrein van het Begijnhof genaamd ‘Te Wijngaerden’ of ook wel ‘De Wijngaerd’. Nu kan dat te maken hebben met bijbelse symboliek, maar misschien is er wat anders aan de hand. Daar kom ik zo op terug.
Na de Reformatie verloor het Begijnhof in 1613 zijn zelfstandigheid. De rooms-katholieke eredienst werd verboden en de goederen van de begijnen werden overgedragen aan gereformeerde burgervrouwen. Rond 1675 hield het Begijnhof feitelijk op te bestaan. Het terrein van het Begijnhof werd opgedeeld, er werden nieuwe straten aangelegd en nieuwe woonhuizen gebouwd. Het open terrein van de Grote Hof kwam in handen van particuliere eigenaren. Rond 1750 was er bijvoorbeeld een houtwerf gevestigd. In de negentiende eeuw kwamen deze percelen vervolgens in handen van Jan Lampsins van der Velden, en begint het verhaal dat op Oud-Utrecht te lezen is.
Wijngaerden
Wat opvalt aan de drie percelen van de huidige Stadswijngaard, is dat zij alle drie gelegen zijn waar ooit moestuinen lagen. En dat sluit historisch heel mooi aan. Op diverse plaatsen vond je in de middeleeuwen en daarna namelijk vermeldingen van wijngaarden, ook buiten onze zuidelijke provincies. Maar zo’n ‘wijngaard’ in Holland of ’t Sticht lag vrijwel altijd in een tuin; het was geen groot perceel met stokken zoals wij nu een wijngaard interpreteren. Het woord ‘wijngaard’ kon behalve een perceel met stokken namelijk ook gewoon één enkele wijnstok betekenen, of een paar planten, in de hoogte geleid over latwerken of pergola’s. En het zijn precies die latwerken die we in de bronnen tegenkomen als er sprake is ‘wijngaarden’. We treffen dergelijke wijngaarden bij middeleeuwse kastelen, in de tuinen van zeventiende- en achttiende-eeuwse buitenplaatsen en in steden. Zo stond een dergelijke wijngaard in de tuin van het huis van de deken van de Utrechtse Dom, aan het huidige Domplein. Voor die tuin werden in 1475 latten, tenen, ijzeren nagels en grote houten staanders gekocht, om een houten constructie te bouwen waarover wijnranken konden worden geleid. Die wijnranken werden regelmatig gesnoeid, bijvoorbeeld door Aernt die wyngairtsnyder in 1507 en 1508. Ook de Paulusabdij betaalde in de zestiende eeuw een wijngaardsnoeier. Mogelijk verwees de naam van het huis ‘Te Wijngaerden’ op het Begijnhof dus naar een huis aan of in de Grote Hof, in de buurt van een pergola met wijnranken, of stond er een ‘wijngaard’ tegen de gevel van dit huis. En de bezitters van Kasteel de Haar in de zeventiende eeuw kunnen heel goed een wijngaard hebben gehad als onderdeel van hun tuinaanleg.
Wijn? of iets anders?
Dat roept natuurlijk wel gelijk de vraag op: werd daar dan wijn van gemaakt, van die wijngaarden in tuinen? De term wijngaard suggereert het wel. Maar waarschijnlijk is dat – in ieder geval voor Holland, ’t Sticht en gebieden nog noordelijker – niet zo, en stonden die druivenplanten er om allerlei andere redenen: voor de sier, om schaduwplekken te creëren, voor de druiven én voor de productie van verjus.* Tot in de zeventiende eeuw bleef verjus, het niet-vergiste sap van zure of onrijpe druiven, een rol spelen in de keuken. In de middeleeuwen maakten koks van adellijke huishoudens er vooral sauzen mee; in later eeuwen kom je het nog tegen in gerechten waar een zuurtje nodig was. Totdat de smaak veranderde en bovendien citroenen steeds beter verkrijgbaar waren. Toen verdween ook verjus uit de receptenboeken. Een avontuurlijke tuinbezitter in vroeger eeuwen zal in een jaar met goede omstandigheden misschien best eens geprobeerd hebben wijn te maken (en voorbeelden daarvan ken ik ook), maar wijnproductie was niet de reden voor aanplant van druivenplanten in de middeleeuwen en vroeg-moderne tijd.
Vernieuwing
In die zin is de Utrechtse Stadswijngaard dus echt een vernieuwing: hoewel de stad en de provincie vroeger wijngaarden kenden, was het doel toen anders dan nu. In de eenentwintigste eeuw is wijn maken het doel, mogelijk gemaakt door klimaatverandering en nieuwe druivenrassen; vroeger waren er heel waarschijnlijk andere redenen voor het hebben van een wijngaard. Maar de plek van de Utrechtse wijngaarden, die is wél heel historisch: gelegen op het terrein van moestuinen, waar ze eeuwenlang bij hoorden. (En als je nu begint over het warmere klimaat vóór de Kleine IJstijd en de mogelijkheden voor wijnbouw in Nederland toen, dan kom ik daar een andere keer graag op terug.)
*Deze vragen vormen onderdeel van mijn promotie-onderzoek naar wijngaarden in Nederland tussen 1000 en 1800. Over enige tijd hoop ik ze beter te kunnen beantwoorden en zal daar dan zeker over publiceren.