Het jaar 2020 nadert zijn einde, maar we hebben het over één jubileum nog niet gehad. Dit jaar was het 50 jaar geleden dat er in Nederland voor het eerst sinds tijden weer wijn van eigen bodem werd gemaakt. In 1970 oogstte Frits Bosch op wijngaard Slavante zijn druiven, van stokken aangeplant in 1967, én maakte er voor het eerst echt officieel wijn van.
Dankzij een contact op Twitter kreeg ik wat gefotografeerde documenten met betrekking tot Bosch onder ogen. Ze vormden een mooie aanleiding om eindelijk eens aandacht aan deze pionier van de Nederlandse wijnbouw te besteden. Zonder zijn enthousiasme, en dat van de Belg Jean Bellefroid overigens, zou de Nederlandse wijnbouw niet zijn waar ze nu is. Dankzij de vele berichten die zowel de landelijke als de regionale pers besteedden aan het initiatief van Bosch en een boekje dat in 1970 verscheen, kon ik mijn verhaal nog wat verder uitbreiden.
Naar Limburg voor de wijn
Frits Bosch (1919-2007) was afkomstig uit Amsterdam, maar trok naar het zuiden van het land voor de wijn. Hij werd in 1964 directeur van Polis & Ryckelen, een wijngroothandel in Maastricht. Hij woonde in Meerssen, in een bungalow met zicht op de Wijngaardsberg, waar nu het gelijknamige wijngoed ligt. Bosch raakte zeer geïnteresseerd in de historische wijnbouw van Limburg: ‘Toen ik in Limburg kwam wonen, las ik in een oude VVV-folder in Geulle over de wijnbouw van vroeger’, meldt hij in een interview met Carlo Nagel in het Limburgs Dagblad van 23 augustus 1980. Hij zou die historische wijnbouw blijven uitleggen tot in ingezonden brieven in de NRC aan toe. In een interview in 1968 had Bosch bovendien gemeld geïnspireerd te zijn door wat er inmiddels in Engeland mogelijk was aan wijnbouw ‘op de koude grond’. Volgens Bosch hadden Engelse soldaten die tijdens de oorlog in Duitsland geholpen hadden met de oogst, de interesse in wijnbouw mee terug naar Engeland genomen. Dit verhaal lijkt sterk op het verhaal van Jean Bellefroid uit het Belgische Borgloon, die ook al had helpen oogsten tijdens de oorlog, en enthousiast voor de wijnbouw teruggekomen was. Bellefroid en Bosch samen zouden in 1970 Hugo Hulst van de Apostelhoeve inspireren tot aanleg van een wijngaard. Ter gelegenheid van die aanleg in 1970 verscheen het boekje Over de wijnbouw in en om Maastricht zoals deze was en weer is, geschreven door Jac van Term. De schrijver draagt het boekje min of meer op aan Frits Bosch: ‘Want dit boekje zou nooit geschreven zijn zonder de daad en de raad van Frits Bosch, wijnkoper van professie en wijngaardenier uit passie.’ Het slothoofdstuk ervan is in ronkende termen aan Bosch gewijd, onder de titel ‘Geur van de dageraad’. ‘ Van Term schrijft: ‘Hij, Frits Bosch, zag het land van Zuid-Limburg, de terrassen op de Wijngaardsberg recht tegenover zijn bungalow in Meerssen en dat hieromtrent eeuwenlang wijnbouw was geweest. Hij was er zo door gecharmeerd dat hij was verkocht. Hij was overwónnen. Hij voelde plots weer het zuidelijke bloed van moederszijde in zijn aderen tintelen, zich uitgedaagd door wat hij in archieven en op prenten omtrent de wijnteelt van weleer ontdekte en tenslotte geroepen om aan te tonen dat het goed aarden is in Maastricht. Voor hem zelf én voor de wijnstok. Hij werd wijnboer.’
Bosch’ enthousiasme voor de historische wijnbouw ging uiteindelijk zover dat hij met wijnstokken begon te experimenten. Nadat de pachter van de Wijngaardsberg hem afgeraden had op zijn helling te beginnen, kreeg hij later van de gemeente Maastricht toestemming aan de slag te gaan op de oostelijke helling van de Sint Pietersberg. Hier lagen nog terrassen die vroeger van het klooster Slavante waren geweest. Waarschijnlijk hadden de geestelijken hier ook al druiven geteeld.
Klassieke rassen
Bosch plantte klassieke rassen, hoewel in die tijd hybride kruisingen al bekend waren; in Engeland werden die toen veel aangeplant. Maar op advies van Franse en Duitse wijnbouwers koos Bosch in eerste instantie 72 stokken müller-thurgau, in 1969 gevolgd door 24 stokken riesling en nog eens 100 stuks müller-thurgau. Dit zouden de twee druivenrassen blijven waarop de wijnen van Slavante waren gebaseerd. Maar Bosch plantte ook diverse andere druivenrassen om uit te proberen, zoals chardonnay, sauvignon blanc, gewürztraminer, muscat ottonel en uit ‘Rusland’ de ‘oersoorten adissi, torbasch en rkatsiteli’. Over die Russische rassen zegt hij in het interview met Nagel: ‘Vooral van de Russen heb ik veel geleerd, die weten precies hoeveel warmte er nodig is om het rijpingsproces in de druif te voltooien. De Russen zijn ver op tactisch gebied. De verwachting is gerechtvaardigd dat Rusland het grootste wijnland wordt’. Rkatsiteli kennen wij vooral uit Georgië; het land was in 1980 onderdeel van de USSR.
Het eerste jaar verloor Bosch slechts 4% van zijn stokken, terwijl in 1968 in Luxemburg 25 tot 30% van de nieuwe aanplant verloren ging. Het stimuleerde om door te gaan. De keuze van de locatie was dan ook niet slecht: heel beschut gelegen tussen muurtjes, met zicht op de watermassa van de Maas en in de ochtendzon. Bovendien boven op de mergelgrotten van de Sint Pietersberg, wat de wijnen een bijzondere mineraliteit gaf.
Volgens de krantenberichten uit die tijd was het nooit Bosch’ bedoeling commercieel aan wijnbouw te gaan doen. Het was voor hem een spel, of ‘gril’ zoals de Trouw van zaterdag 12 juli 1969 het noemt. ‘Wèl wil hij iets doen om de wijnstuk en zijn cultuur nader te brengen tot de man die de wijn in Holland moet behandelen en verkopen.’ In die tijd rijpten de wijnen uit Frankrijk nog op het vat bij de wijnkopers in ons land. Bosch’ initiatief lijkt dus gericht te zijn geweest op het personeel van wijnkoper dat met vaten wijn werkte. In 1980 zou hij over zijn start zeggen: ‘Ik wist dat ik tien jaar zou moeten experimenteren, moest zoeken naar een druivenstok die hier zou aarden. Ik wist toen nog niet dat het wijngaardje oneconomisch zou zijn. Je haalt je geld er niet uit. Maar het is een leuke liefhebberij, die je leert doordringen tot de kern van de wijn.’
Eerste oogst
In oktober 1969 oogstte Bosch de eerste druiven, toen zijn stokken twee jaar oud waren. Volgens Van Term werden er dat jaar al 60 flessen gebotteld, maar Bosch presenteerde de oogst nog niet officieel. Waarschijnlijk omdat de stokken eigenlijk nog te jong waren om serieus wijn van te maken. In 1970 volgde dan de eerste echte oogst, die eveneens 60 flessen witte wijn opleverde. De kranten pikten die eerste officiële oogst breed op, en in het hele land verschenen berichtjes. Dames in middeleeuwse kledij haalden de oogst binnen, de druiven werden geperst op de binnenplaats van de wijnhandel in Maastricht. En in een mergelgrot onder de Louwberg werd een groot feest georganiseerd, aldus Van Term, met allerhande Limburgse lekkernijen. Maar, zou Bosch later zeggen, ‘pas in 1973, drie jaar later dus, maakte ik wijn die ik ook echt wijn zou willen noemen. In 1970 had ik de vaste stoffen er nog onvoldoende uitgehaald.’ Wat hij daarmee precies bedoelde, blijft wat onduidelijk in het interview. Wel lezen we nog dat Bosch absoluut een droge wijn wilde maken. Hij was bovendien zeer kritisch op een andere Limburger die (in 1980) ook wijn maakte en te veel suiker toevoegde: ‘… die probeert een Moezel te imiteren. Daar pas ik voor. De Slavante moet een product van deze streek zijn, een zéér droge, witte wijn, anders komt het Maastrichtse karakter niet tot uiting.’
Buitenlandse reacties
Bosch was uitermate trots op zijn product, en liet de wijnen her en der door experts proeven. Bij de start van de wijngaard had Etienne Sauzet, wijnbouwer uit de Bourgogne, al eens tegen hem gezegd, toen Sauzet de bodem van Slavante had geproefd: ‘Beste grond. Maar waarom, waarde heer Bosch, verbouwt u hier geen witte Bourgogne?’ (Citaat uit Van Term’s boekje). In juni 1973 stuurde Bosch’ eigen bedrijf Transvin een brochure rond waarin hij ook de Slavante-wijnen aanprees, in flesjes van 0,35 liter. In die brochure geeft hij een aantal reacties van experts. Een landbouwminister uit een wijnbouwland zou gezegd hebben: ‘Un vin vierge pur, qui promet beaucoup.’ J. Riberau-Gayon, directeur van het wijnbouwinstituut in Bordeaux was nog positiever, aldus Bosch: ‘Très sincérement il a été apprécié, surtout par son odeur, qui rappelle les vins du Rhin … Il est certain que ce vin doit plaire et il est normal que, produit dans votre pays, il soit apprécié et se répande notamment parmi les touristes.’ Martin Versluis van het Nederlandse tijdschrift Vin beschreef de Slavante-wijn in 1980 als ‘lief, heel lief. Een teer bouquet en een lang niet onaardige geur.’ Versluis noemde de wijn licht ironisch ‘de premier cru van Limburg’. De brief van een Zwitsers wijngenootschap, dat in 1980 wijn van Slavante kreeg opgestuurd, is hierbij afgebeeld en spreekt voor zich.
Slavante telde ook een aantal stokken pinot noir. Bosch maakte daarvan alleen wijn voor zichzelf: ‘alleen voor de aardigheid – een dozijn flessen Bourgogne, al lijken die wat kleur betreft meer op Rosé, maar de smaak is goed en daar gaat het om.’ De jaarlijkse productie bleef al die jaren klein: slechts 400 tot 500 liter in totaal. In 1980 oogstte Bosch zijn druiven niet: tijdens de bloei was het zo nat geweest dat de druiven slecht tot ontwikkeling waren gekomen. Ook bij de Apostelhoeve, die dan inmiddels 10 jaar actief is als wijnbedrijf, bleef de oogst dat jaar veel minder dan gehoopt. In januari 1981 herhaalde Het Dagblad van het Noorden nog eens het interview door Carlo Nagel dat eerder in het Limburgs Dagblad was verschenen. Het nieuwe artikel kende echter wat extra alinea’s, die mogelijk in Limburg niet zo goed zouden zijn gevallen. Ze geven aan dat Bosch ook met tegenslag op andere terreinen te maken kreeg. ‘Mede op initiatief van Bosch werd in 1970, het jaar waarin hij aan de Maas zijn eerste oogst binnenhaalde, een groter wijngaardje gesticht bij de Apostelhoeve in het Jekerdal. Maar de twee wijnbouwers [Bosch en Hugo Hulst], die aanvankelijk samenwerkten, kregen onmin en gingen uit elkaar. Bosch: “Die Limburgers – ja, dat voel ik mezelf óók, maar ik ben er nu eenmaal niet geboren – konden het toch slecht verkroppen, dat het weer een Hollander was geweest die hier opnieuw de wijnbouw op poten zette. Begrijpt u? Maar ik trek het me niet aan. Dit mooie plekje neemt niemand me af.’”
Een historische nalatenschap
Helaas, het mooie plekje verwisselde desondanks vier jaar later toch van eigenaar. De gebroeders Smits van Maison Florop, een delicatessenhandel in Maastricht, namen in 1985 het stokje van Frits Bosch over. De broers Henri en Lau Smits verkochten de wijnen al in hun winkel, nu zouden ze ze ook gaan maken. Bosch, die op dat moment 66 was, verhuisde terug naar het westen van het land, volgens een artikel uit het NRC (15 augustus 1985) vanwege zijn fysieke conditie als oorlogsinvalide.
Frits Bosch overleed in 2007. Met zijn wijngaardje ging het in de jaren negentig slecht. Pas vanaf 2012, toen de eigenaar van Buitengoed Slavante de wijngaard kocht, begon het weer beter te gaan. Inmiddels is Nadine Pulles verantwoordelijk voor alles wat de wijngaard betreft. De bedoeling is jaarlijks weer gezonde druiven te oogsten en Slavante-wijn te maken, en om rondleidingen en wijnproeverijen te verzorgen. De oudste wijngaard van Nederland kan weer bezoekers ontvangen en ‘hen kennis laten maken met het edele metier van de wijnbouw’, aldus de website van wijngaard Slavante. De geest van Frits Bosch is dus nog niet dood: Slavante blijft een plek waar wandelaars, toeristen en anderen de Limburgse wijnbouw kunnen ervaren. Bovendien is Bosch’ wijngaard een van de mooiste plekjes van ons land én het startpunt van onze moderne wijnbouwgeschiedenis. Een passende nalatenschap!
Foto’s van Frits Bosch uit Limburgs Dagblad van 1980 | cartoons uit correspondentie van Frits Bosch in bezit van Arnold van Rhijn | foto hieronder © Mariëlla Beukers