Eigenlijk weet ik heel weinig van glas: alleen dat zand nodig is als grondstof. En toch loop ik in musea altijd even naar vitrines met gebruiksglas, of het nu Romeins, Boheems of Nederlands is.
In de twintigste eeuw had Nederland, en dan met name Leerdam, een grote reputatie op het gebied van glaswerk. Voor de Leerdamfabrieken ontwerp A.C. Copier bijvoorbeeld zijn beroemde Gildeglazen. Bij veel proeverijen in wijnminnend Nederland wordt nog altijd van dit simpele maar zeer doeltreffende glas gebruik gemaakt.
Nederlands reputatie was niet altijd zo groot: in het schitterende Drank & Drinkgerei van Cora Laan lees ik dat de glasindustrie in Nederland in de 18e eeuw slechts flessen voortbracht. Alleen in Den Bosch stond nog een fabriekje dat goede wijnglazen vervaardigde. Wijnflessen, kelderflessen (vierkante flessen die in een houten kistje pasten) en distilleerkolven, dat werd er hier gemaakt. Drinkglazen werden uit Engeland en Duitsland geïmporteerd.
Hoe we dat weten? Uit oude beerputten! Menig archeologische opgraving in onze historische binnensteden heeft beerputten blootgelegd, en in die beerputten is regelmatig drinkgerei gevonden, van complete glazen tot kapotte kelken en stelen. Onze voorouders gebruikten hun toiletten ook als afvalput, waardoor er zaken als kapotte huisraad in gevonden wordt. Nauwkeurig onderzoek van al die resten heeft vastgesteld waar dat glaswerk vandaan kwam. Wat een kik lijkt me dat, om zo’n beerput op te graven en dan prachtige roemers, gedraaide glazen voeten, oude flessen en nog veel meer te vinden. Soms denk ik dat ik beter archeologie had kunnen gaan studeren….
Cora Laan, Drank & Drinkgerei. Een archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek naar de alledaagse drinkcultuur van de 18e-eeuwse Hollanders, De Bataafsche Leeuw, 2003