Drie plantenziekten zorgden er in de tweede helft van de negentiende eeuw voor dat de wijnbouw een grondige verandering onderging. Maar wat gebeurde er nu precies, zo rond 1850?
Het midden van de negentiende eeuw is voor de wijngeschiedenis een belangrijke waterscheiding. In die tijd werd de wijnbouw namelijk getroffen door een aantal plantenziektes waarvan deze tak van de landbouw maar ternauwernood kon herstellen. Het had niet veel gescheeld, of de wijnbouw was geheel verloren gegaan, zeggen sommige onderzoekers.
Het begon allemaal met de komst van twee schimmelziektes, meegekomen met plantmateriaal uit Noord-Amerika. In 1845, hetzelfde jaar dat Ierland en andere delen van Noord- Europa werden getroffen door de beruchte aardappelziekte, ontdekte een tuinman met de naam Tucker in het Engelse Margate een vreemde schimmel op zijn kasplanten. Hem is de twijfelachtige eer gegund naamgever van deze schimmel te worden: Oidium tuckerii, meestal gewoon oidium of meeldauw genoemd.
In 1847 werd deze ziekte ook in Frankrijk gesignaleerd en richtte vervolgens veel schade aan in de wijngaarden. Een andere ziekte, Peronospera of valse meeldauw (mildiou in het Frans), volgde korte tijd later, eveneens afkomstig uit Noord-Amerika. Valse meeldauw was nog veel schadelijker, al werden er gelukkig vrij snel bestrijdingsmiddelen gevonden. De bekendste daarvan voor de wijnbouw is de Bordeauxse pap, een mix van kalk, kopersulfaat en water, soms nog gebruikt in traditionele wijngaarden. Zowel meeldauw als valse meeldauw zijn nog altijd een plaag, en gedijen goed in vochtige omstandigheden.
Vraatzuchtige druifluis
Om meeldauw tegen te gaan werden niet alleen chemische oplossingen gezocht. Vanuit Noord-Amerika werden ook Amerikaanse wijnstokken geïmporteerd. Men had inmiddels ontdekt dat Amerikaanse Vitis-soorten geen last hadden van oidium en mildiou; zij konden dus een alternatief bieden voor de getroffen Europese druivenstokken. Léo Lalleman uit Bordeaux suggereerde zelfs het enten van Europese druivenrassen op Amerikaanse stokken. In 1862 ontving een Monsieur Botry, een wijnhandelaar in Roquemaure in de Franse Gard, een zending van dergelijke Amerikaanse druivenstokken en plantte ze in zijn omheinde wijngaard. Twee jaar later bemerkten wijnboeren rond Roquemaure dat hun wijnstokken begonnen weg te kwijnen en dat ze afstierven. Wat bleek: op de stokken die Monsieur Botry in Roquemaure had geplant, was een piepklein druifluisje meegereisd dat na veel onderzoeken als veroorzaker van de plantsterfte kon worden aangemerkt.
Deze nieuwe ziekte verspreidde zich razendsnel over Frankrijk en later ook de rest van Europa. Het beestje kreeg in 1868 zijn naam: ‘vraatzuchtige druifluis’ of phylloxera vastatrix. Het vrat namelijk de wortels van de wijnstok weg en hele gebieden raakten hun wijngaarden kwijt. In diverse streken is zelfs nooit meer herplant; de voormalige wijngaarden zijn herkenbaar aan lege terrassen in het landschap, bijvoorbeeld in de Cevennen en de Ardèche. In andere gebieden werd wel herplant, maar met nieuwe druivenrassen. Meestal koos men daarbij voor druivenrassen die meer en sneller opbrengst gaven. Gebieden konden zelfs van kleur veranderen: Sancerre kennen de meeste mensen als een witte wijn van sauvignon blanc uit het gelijknamige Franse stadje. Vóór de phylloxera-epidemie stond er echter veel meer pinot noir in de wijngaarden van Sancerre en was het gebied dus bekend om zijn rode wijn. Daarnaast zijn veel oude druivenrassen verloren gegaan, of worden nu pas beetje bij beetje weer ontdekt.
Twee Franse voorbeelden zijn oeillade en ribeyrenc. Deze Zuid-Franse druivenrassen vormden een belangrijk bestanddeel van een achttiende-eeuwse wijn uit Saint Georges d’Orgues die zo in de smaak viel bij de Amerikaanse diplomaat Thomas Jefferson dat hij er een flinke voorraad van insloeg. Pas eind twintigste eeuw zijn deze twee druivenrassen weer ontdekt en opnieuw ontwikkeld. Tegenwoordig maakt een wijnboer de ‘wijn van Jefferson’ weer, maar of dat echt volgens het oorspronkelijke ‘recept’ is, is niet honderd procent zeker.
Amerikaanse onderstokken
Om de phylloxera te lijf te gaan, werden de meest drastische oplossingen uitgeprobeerd. Wijngaarden werden onder water gezet, stokken begoten met aardolieproducten, percelen werden afgebrand. Maar niets hielp. Totdat men serieus begon met het enten van Europese druivenrassen op Amerikaanse onderstokken. Dat bleek het ei van Columbus en de gevolgen van phylloxera werden daardoor langzaam bedwongen. De wijnbouw kreeg weer een kans.
Tot op de dag van vandaag staat bijna iedere wijnstok in de wereld op geënte onderstokken. Er zijn echter hedendaagse wijnboeren die zeggen dat de smaak van wijnen die gemaakt zijn van moderne druivenrassen met Amerikaanse onderstokken anders is dan die van wijnen van hetzelfde ras zonder Amerikaanse onderstokken. Uiteraard zijn er tests gedaan, en zelf heb ik ook wel eens de verschillen mogen proeven. Inderdaad leken de ongeënte stokken een iets ander smaakprofiel op te leveren in de wijn, maar heel erg veel verschil was er nu ook weer niet. Bovendien: een echt alternatief is er niet! De druifluis heeft zich inmiddels over de hele wereld verspreid, en kan alleen op de geënte stokken geen vat krijgen. Een beperkt aantal heel geïsoleerde wijngaarden en wijngaarden op zanderige bodem is nooit aangetast door phylloxera. Wijnen van dergelijke gebieden worden vaak met eerbied omringd en de term ‘ungrafted’ wordt zeker door desbetreffende wijnhuizen op het etiket gebruikt.
Andere druivenrassen, Amerikaanse onderstokken: het zijn twee van de vele gevolgen van de grote plantenziekte-epidemieën van de negentiende eeuw, die de wijnbouw volledig hebben veranderd. Ook de ontwikkelingen in techniek – zowel in de wijngaard als in de kelder – de economische ontwikkelingen, de schaalvergroting van bedrijven en markten hebben hierin een grote rol gespeeld. Wijn is sinds 1850 een veel industriëler product geworden dan daarvoor. Maar gelukkig, de druifluis heeft niet gewonnen, en we kunnen nog altijd van een glas wijn genieten.
Dit artikel werd in 2018 geschreven voor de website van Historisch Nieuwsblad.