In januari 1458 stapten de meesters van het Maastrichtse ‘gerdener ambacht’, het gaardeniers- of tuinliedengilde, naar de stedelijke raad. Zij hadden geconstateerd dat Geert, de knecht van heer Jan Bonier, in de wijngaard kuilen had gemaakt om wijngaarden af te leggen. Dit afleggen was bedoeld om wijnstokken te vermeerderen en behoorde blijkbaar tot de bevoegdheden en werkzaamheden van de tuinlieden, niet die van zomaar een knecht. De stedelijke raad besloot Geert een waarschuwing te geven: hij mocht geen wijnstokken vermeerderen zonder zelf erkend te zijn als tuinman.
Op 11 november 1471 besloot dezelfde raad dat Maastrichtse burgers en burgeressen de ‘lantwijnen’, geproduceerd op hun eigen erven die lagen binnen een cirkel van twee uur gaans om de stad, mochten verkopen en tappen zonder accijns te betalen. Wijnen die kwamen van wijngaarden buiten die cirkel van twee uur lopen waren wel accijnsplichtig. Binnen die cirkel vielen ook de hellingen van de Louwburg, Sint Pieter en Caberg.
Dit zijn slechts twee van diverse vermeldingen uit de Maastrichtse vijftiende-eeuwse raadsbesluiten waaruit blijkt dat in en om Maastricht in de middeleeuwen wijngaarden lagen die simpele landwijnen leverden. Daarmee is Maastricht binnen het huidige Nederland een van de weinige plaatsen met daadwerkelijk een wijnbouwhistorie die eeuwen teruggaat.
Bronnen voor de Limburgse wijngeschiedenis
De kennis over de Limburgse wijnbouw is helaas nog altijd zeer gefragmenteerd en berust op bijeengesprokkelde vermeldingen uit zeer uiteenlopende bronnen. De eerste die een aantal van deze sprokkelingen publiceerde was Jozef Habets (1829-1893) in 1866. De gegevens die deze priester, archeoloog, geschiedkundige en rijksarchivaris verzamelde zijn in de loop ter jaren regelmatig overschreven en opnieuw gepresenteerd, zoals bijvoorbeeld door pastoor August C. Kengen in 1925 en W.J. Vromen in 1972. J.M. van der Venne, rijksarchivaris van Limburg tussen 1908 en 1965, wist in 1925 en 1948 gelukkig uitbreidingen hierop te publiceren. In 1970 liet Jac. van Term ter gelegenheid van de eerste aanplant op de Apostelhoeve en om Frits Bosch te eren een boekje verschijnen onder de titel Over de wijnbouw in en om Maastricht zoals deze was en weer is. Ook hij baseerde zich hoofdzakelijk op gepubliceerd materiaal, met Habets en Van der Venne voorop. Tenslotte verscheen van Jozef Moers in 2018 nog Wijn in Maastricht en omstreken, gebaseerd op eigen archiefonderzoek in Nederland en België. Moers wist de gegevens van de oudere onderzoekers nog verder aan te vullen, voor Maastricht althans. Maar meer dan een verzameling vondsten is ook dit werkje helaas niet.
Al met al geven deze werken een vrij globaal beeld van de historische wijnbouw rondom Maastricht, rondom Valkenburg en op diverse zeer gelokaliseerde andere plaatsen in (Zuid)Limburg. Maar vooral van die andere plaatsen is vaak niets anders bekend dan een toponiem: er was een Wijnberg of een Wijngaardsberg bijvoorbeeld. Helaas kunnen we uit dergelijke summiere gegevens weinig verdere conclusies trekken. Ze vertellen ons niets over productie, aanplant, snoeiwijzen, druivenras etc.
In deze eerste aflevering van een tweeluik over de (Nederlands-)Limburgse wijnbouwgeschiedenis bespreek ik wat we weten over Maastricht, hoofdzakelijk gebaseerd op dit eerder gepubliceerde materiaal, maar ook op uitgegeven raadsbesluiten en de verdere transcripties die dr. Hans Smit maakte van de vijftiende-eeuwse raadsbesluiten van Maastricht. Daarnaast gebruikte ik enkele werken die niet in eerste instantie de wijnbouw als onderwerp hebben, maar wel bijvoorbeeld het landbezit van het Servaaskapittel. Binnenkort volgt nog een bijdrage over de wijnbouw rond Valkenburg en geef ik nog wat informatie over kleinere locaties.
Tientallen heren, vele archieven
Voordat ik de Maastrichtse wijnbouw verder schets, eerst nog wat problemen waar een onderzoeker tegenaan loopt bij het speuren naar de historische wijnbouw van Limburg. Limburg viel in vroeger eeuwen onder talrijke middeleeuwse heren en vroegmoderne overheden. Iemand noemde mij eens het aantal van 52 verschillende heren! Denk daarbij aan de hertogen van Gelre en van Brabant, of de bisschoppen van Luik, en aan de graven van Loon, of de ‘Nederlandse’ Staten-Generaal. Archieven betrekking hebbend op Nederlands Limburg bevinden zich dan ook in Maastricht, Arnhem, Brussel, Luik, Reims, Aken en diverse andere Duitse steden. Waarbij we aan het tweede probleem zijn: een geschiedenis schrijven van alleen het Nederlandse deel van Limburg is eigenlijk gewoon onzin. De landsgrenzen zoals ze nu zijn, zijn tamelijk kunstmatig, en wie een beeld wil krijgen van de wijngaarden en wijnbouw in deze streek zal ook plaatsen als het Belgische Borgloon, Sint Truiden en Visé of het Duitse Aken in de studie moeten betrekken.
Tot slot is het belangrijk in het oog te houden dat twee van de grootste geestelijke instellingen van Limburg, de abdij van Rode of Kloosterrade (nu Rolduc) en het kapittel van Sint Servaas in Maastricht, hun belangrijkste wijngaardbezittingen tot in de achttiende eeuw niet in Zuid-Limburg hadden, maar aan de Ahr, Moezel en Rijn. En dat zegt toch iets! Tot aan de opheffing van deze instellingen door Napoleon dronken de abten in Kloosterrade graag Ahr-wijnen, die zij dan ook jaarlijks met karrevrachten tegelijk lieten bezorgen vanuit hun eigen wijngaarden in Ahrweiler. De bleichart uit Ahrweiler (bleke rode wijn, misschien vergelijkbaar met een blanc de noir nu) had een grote naam. De kanunniken van Sint Servaas hadden zelfs al in de tiende eeuw wijngaarden in Güls, op de kruising van Moezel en Rijn. In 1051 kregen zij er wijngaarden bij in Ahrweiler en Wadenheim aan de Ahr. Hendrik van de Veldeke, de eerste ‘Nederlandse’ schrijver die we bij naam kennen, meldde die wijngaarden bijvoorbeeld in 1176, in zijn Leven van Sint Servaas. Het feit dat beide instellingen wijngaarden in verder weg gelegen gebieden hadden, wil echter niet zeggen dat zij geen wijngaarden in Limburg bezaten. De eerste indruk is echter dat deze zeer lokaal en zeer klein waren. Heel veel meer is daarover helaas (nog?) niet bekend. Is het te gewaagd te veronderstellen dat die lokale wijngaarden misschien ook aangehouden werden voor de productie van verjus en hele simpele kookwijn, zoals gold voor de wijngaarden bij diverse middeleeuwse kastelen in noordelijker delen van ons land?
Wijngaarden langs Jeker en Maas
Wanneer de eerste wijnstokken in dal van de Jeker of langs de Maas aangeplant zijn, blijft onbekend. Uit 1171 stamt een vermelding van een tiende die door het kapittel van Sint Servaas ontvangen werd van een hoeve die Wijngart heette, gelegen in het Jekerdal. Maar of die tiende over wijngaarden geheven werd, staat er helaas niet bij. Op vastere grond komen we dankzij de oudste overgeleverde raadverslagen, bijvoorbeeld die van 4 november 1381, waarin sprake is van poorters die hun eigen ‘gewas’ mogen verkopen zonder daarvoor accijns te hoeven betalen. Deze bepaling wordt in meerdere jaren herhaald, zoals in 1398: Item des XVII daghs in februario so wart verdraghen inden raet, wat wijne die men mit kenteren wint ende gewas om Tricht ende bynnen Tricht were ende die vercocht woirde vanden kentermeyster, der en salmen gheyne assijse af gheven. Met kenteren wordt waarschijnlijk ‘keltern’, druiven persen, bedoeld, met de kentermeyster degene die de druiven tot wijn heeft gemaakt.
We vinden ook bepalingen over landwijn die niet in dezelfde kelder als andere wijnen (zoals rijnwijnen) mag liggen (in verband met accijnskwesties) en over het beschadigen van wijngaarden door derden. Wie schade toebrengt aan de vruchten van wijngaarden, luifels of hoven, kan een forse straf tegemoet zien, blijkt bijvoorbeeld op 27 augustus 1442: een pelgrimstocht naar Santiago de Compostella, een geldboete van 4 mark en een jaar verbanning uit de stad (dat je wel nodig had om naar Noord-Spanje te komen…). Verder lezen we over het onrechtmatig verkopen van andermans druiven en over de diefstal van wijngaardbladeren, waarbij de scheuten voor volgend jaar beschadigd werden (een echo van klachten die tegenwoordig nog wel op Facebook geuit worden door wijnboeren!). De raad bepaalde dat een eigenaar die niet wilde dat de bladeren geplukt werden na de oogst, zijn wijngaard moest markeren met een ‘wes’, een baal hooi. Kwam iemand dan toch nog in de wijngaard, moest hij of zij een boete van 3 goudgulden betalen.
De wijngaarden van Maastricht lagen op de hellingen buiten de stad, op Caberg, Sint Pieter en Louwberg (Biesland) bijvoorbeeld. Op de Caberg ten noorden van de stad kregen de Predikheren (Dominicanen) begin zestiende eeuw een wijngaard. Elders moeten zij ook al wijngaarden hebben bezeten, want in 1453 krijgen arbeiders betaald voor hulp bij het plukken van de druiven en op 9 oktober 1458 zijn er betalingen voor het treden van de druiven in het huis Kokarts. In het noordwesten van de stad, buiten de Lindekruispoort, hadden veel patriciërs een wijngaard, nog in de zestiende eeuw. Op de Sint Pietersberg hadden de heren van Lichtenberg in 1294 waarschijnlijk al wijngaarden, genoemd in oorkonden die Van der Venne aanhaalde. Van der Venne vindt ook veel beroepen gerelateerd aan de wijnbouw op de Sint Pieter: vindemiator bijvoorbeeld, wijnplukker. Daarnaast komt de term wijngaardenier er veel voor. Elders in de Maastrichtse bronnen treffen we nog termen als vinitor, wijnman. Moers treft vooral in de vijftiende eeuw wijngaarden op de hellingen van de Sint Pieter aan. Naar de grootte van deze wijngaarden zou nog meer onderzoek gedaan kunnen worden, evenals naar meer gegevens over productie en opbrengst.
Diverse kleinere wijngaarden lagen binnen de muren, in tuinen en hoven van burgers en kleinere en grotere geestelijke instellingen. Van Term haalt een rekening uit 1407/08 aan van de rentmeesters van de Brabantse hertogen, die in Maastricht een huis hadden dat zij van het kapittel van Sint Servaas ter beschikking hadden gekregen. Bij dat huis lag een tuin met een wingerd, waarvoor diverse uitgaven werden gedaan. We weten zeker dat het ook hier om wijnproductie ging vanwege een opmerking in de rekening: Kerstiaen de wingerder en Joerden van Tongeren zijn gezel werden betaald om ‘de wingerd goed te onderhouden tot de tijd dat men de wijn zal oogsten’. Ook in de tuinen van de commanderij van de Duitse Orde binnen de stad lag een wijngaard. En de waard van herberg de Gulden Baert verkocht in 1544 nog zijn eigen wijn.
Wit én rood
Voor Maastricht kunnen we concluderen dat eigenlijk iedereen wel een (kleine) wijngaard kan hebben bezeten. Er zijn gegevens over gewone burgers met wijnranken in hun tuin, over een waard van een herberg die zijn eigen wijn schonk, over geestelijke instellingen met wijngaarden op de Caberg, of over lagere edelen met bezit op de Louwberg en in het Biesland. Hoewel witte wijnen waarschijnlijk overheersten, kwam er ook rode landwijn van de wijngaarden rond Maastricht. Iets over druivenrassen komen we helaas niet te weten. Maar mogelijk stond er een druif als elbling aangeplant, die ook langs Rijn en Moezel stond. Kwaliteitsdruiven als de pinot-soorten liggen minder voor de hand, gezien de status van de landwijnen, die in de stad veel minder kostten dan de geïmporteerde rijn- en ahrwijnen. Zelfs in 1568 kwam nog een bepaling in de raadsbesluiten voor waarin sprake was van rode en witte landwijn.
Verwoesting en klimaatverandering
Na 1600 lijken de wijngaarden en de wijnbouw sterk in belang af te nemen. Van Term en Moers melden nog een bepaling over het aanbrengen van schade aan wijngaarden in 1591. Maar het lijkt er sterk op dat in de zeventiende eeuw een einde komt aan de in de stad verkrijgbare Maastrichtse landwijn, al zullen er in tuinen en op hellingen zeker nog lang wijnstokken zijn blijven staan. In 1579 vielen Maastricht en omgeving ten prooi aan een langdurige belegering door veldheer Alexander Farnese en daarop volgende verwoesting door zijn soldaten. Tot 1632 zouden de Spanjaarden vervolgens de dienst uitmaken in de stad. De Kleine IJstijd , die volgens de meeste onderzoekers rond 1600 het hevigste was in onze streken, maakte het steeds lastiger nog enige oogst binnen te halen, waardoor de Maastrichtse wijnen waarschijnlijk vrij roemloos ten onder gingen. Uiteraard zijn dit niet de enige twee redenen voor het verdwijnen van de wijnbouw rond Maastricht, maar zonder verdere bestudering kunnen we er weinig meer over zeggen. Wat in ieder geval vast staat is dat de stad Maastricht twee eeuwen lang, tussen circa 1370 en 1570, een centrum van wijnbouw is geweest, waar rode en witte landwijnen door tal van wijngaardeniers werden geproduceerd. Verder dan in de lokale huishoudens en de herbergen van de stad lijkt die wijn niet gedronken te zijn. In de volgende aflevering onderzoek ik wat we over de wijngaarden in het dal van de Geul rondom Valkenburg kunnen ontdekken.