Het heeft een onuitwisbare indruk op me gemaakt: het bezoek aan een eenzame wijngaard in Kappadocië, op een late namiddag in november. Eerder op de dag waren we geland op de luchthaven van Nevsehir, en met grote verbazing had ik het grauwe en grijze landschap vanuit de bus zitten bekijken. Ik had me niet gerealiseerd dat we naar een hoogvlakte zouden afreizen, op 1200 meter boven zeeniveau, waar bomen een schaars goed zijn en kleur alleen in pasteltinten groen, grijs en bruin aanwezig was. We bezochten die middag wijnproducent Kocabağ, reden door de vallei van de Kizilirmak, de Rode Rivier en lunchten in Uçhisar met uitzicht over de beroemde Vallei van de Duiven. Ik verzuchtte tijdens de lunch dat ik wat dichter bij de wijnstokken wilde komen, die we al wel vanuit de bus hadden gezien, en er liefst zelfs tussendoor zou lopen. En ik werd op mijn wenken bediend: na de lunch reden we naar een stil en eenzaam dorp, waar alleen wat honden leken rond te zwerven. In de vallende avondschemer stopten we voor een modderig karrespoor. Een gure wind was inmiddels opgestoken, vergezeld van een kille miezer. Diep in onze fleecejacks gedoken wandelden we langs een koeienstal uitgehakt in tufsteen; de wandeling leek te eindigen op een richel in het veld, met uitzicht op een tufstenen rotswand met diverse holen en gaten erin. Vanaf de richel keek je naar beneden op een slordig veld met struiken, allemaal diep ingegraven in het zand, met kleine heuveltjes rondom de stam. Naar alle kanten schoten uitlopers, soms verstrengeld in de takken van de struik ernaast. Aan een enkele struik was nog een verlaten trosje bessen aanwezig: druiven! De struiken bleken wijnstokken, gesnoeid als bushvines, of gobelet.
Achter één van de gaten in de rotswand tegenover ons school een kerkje uit de elfde eeuw, zo vertelde Mustafa, onze gids. De kleine wijngaard waar we op neer keken en waar we vervolgens voorzichtig naar afdaalden, moet ooit aangelegd zijn door christelijke monniken die zich hier tussen de vierde en de elfde eeuw in Centraal-Anatolië teruggetrokken hadden. Zij hadden wijn nodig voor de mis, en als dagelijkse lesser van de dorst. Uiteraard waren die wijnstokken niet zó oud als het kerkje, maar een respectabele leeftijd hadden ze wel: sommigen waren zeker 200 jaar. Ze hadden de tijd van de sultans nog meegemaakt, de strijd van de Jonge Turken en het gedwongen vertrek van de christelijke Armenen en Grieken in 1923! Het bleken stokken emir, hét witte druivenras van Kappadocië, zeer geschikt voor het strenge continentale klimaat. Vanwege de zanderige en vulkanische bodem hadden ze het bovendien al die jaren overleefd op hun eigen wortels; de stokken waren niet geënt op Amerikaanse onderstokken en de druifluis had ze nooit te pakken gekregen.
Levon, PR-manager van wijnproducent Kavaklidere en net als Mustafa twee dagen lang onze gids, vertelde ons dat de stokken in bezit zijn van de boeren van het dorp, maar dat Kavaklidere ieder jaar de druiven opkoopt, om zo de eerbiedwaardige stukjes geschiedenis in stand te houden. We leerden ook dat de hoopjes zand rondom de stam aangebracht worden tegen de vrieskou: ’s winters kan het hier makkelijk -40 °C worden; later zouden we horen dat de druiven tot maximaal -20 °C aankunnen zónder bescherming. Iedere lente worden de stokken uitgegraven, en ieder najaar worden ze weer toegedekt.
Hoewel dit allemaal erg verrassend en boeiend was, was dit nog niet wat zo’n indruk op me maakte. Dat was iets heel anders: hoewel het langzaam donker werd, bleken de wijnstokken licht te geven! Het geel en groen van de bladeren stak af tegen het grijsbruine zand en verlichtte de omgeving op bijna magische wijze. Op foto’s was dat helemaal goed te zien: zonder problemen kon mijn bescheiden camera foto’s nemen, die veel lichter bleken dan de late middagschemer deed vermoeden. Druivenstokken als lichtjes in de duisternis, in het kale en grauwe Anatolische landschap: het is een beeld dat me nog lang zal bijblijven.