Voor mijn onderzoek naar de middeleeuwse wijngaarden van Nederland duik ik regelmatig in de archieven. Vooral in rekeningen van graven en hertogen vind ik wat ik zoek, en nog veel meer. De rekeningen vormen een fantastische bron voor wat er in de middeleeuwen werd gegeten én gedronken, waar de voorraden werden ingeslagen, wat de prijs was van allerhande specerijen etc… Een mooi verhaal is bijvoorbeeld dat van de steur: jaarlijks werden grote steuren, gevangen in de IJssel, geschonken aan bijvoorbeeld de graven van Blois, die in Schoonhoven en Gouda in de tweede helft van de veertiende eeuw een kasteel bezaten. Jan, en later zijn broeder Guy (of Gwijde), lieten die grote steuren regelmatig doorsturen naar Henegouwen, de streek waar ze eigenlijk vandaan kwamen en hun ouderlijke bezittingen hadden. We lezen over de kok die met de gekookte steur op reis ging, over de kist of zak die voor de steur gemaakt werd, over de kosten die de kok onderweg maakte en over de terugreis naar Holland. Zo’n middeleeuwse kok kwam nog eens ergens!
Pruisentochten
Diezelfde Jan van Blois (1342?-1381) ging twee keer op kruistocht. Niet naar het Heilige Land, maar naar het oosten van ons eigen continent, waar de heidense Pruisen en Litouwers woonden. Sinds het begin van de dertiende eeuw probeerde de Duitse Orde in dit gebied de christenheid uit te breiden; de ridderorde stichtte er kastelen en steden, en kreeg regelmatig steun van de Europese adel in de strijd om het gebied verder te kerstenen.
In 1363 ging Jan van Blois voor het eerst op Pruisentocht, en vertrok op dinsdag 6 december uit Schoonhoven. Jan en een gevolg van edelen reisden te paard over land naar het oosten en namen uiteraard proviand voor onderweg mee. Een grote hoeveelheid wijn, ingekocht in Damme, ging echter via Schoonhoven en Brielle per schip naar het oosten, naar de haven- en handelsstad Koningsbergen. Er ging wijn van Poytau (Poitou), garnachen (rode wijn), wijn van Kreta en wijn uit Griekenland mee, evenals rijnwijn.
De tweede reis naar het oosten vond plaats vanaf november 1368. Opnieuw ging er veel wijn mee, maar er werd ter plekke, in Koningsbergen, ook veel wijn ingekocht. Die wijn was nodig omdat Jan in Koningsbergen na aankomst op 8 januari 1369 hof hield in een gehuurde ‘zaal’ en diverse maaltijden organiseerde. Terwijl de ridders toestroomden uit onder andere Gascogne, Henegouwen en Napels, moesten de reeds aanwezigen vermaakt worden. Pas in april 1369 vertrok het gezelschap echt op veldtocht, richting Litouwen. Deze veldtocht duurde ruim vijf weken, zodat ook proviand en wijn meegingen. Bovendien nam Jan zjin kok, zijn bakker en een pasteibakker mee. De ridders zullen onderweg prima gegeten hebben! Voor de benodigde specerijen zorgde een koopman uit Elbing (nu: Elblag). Hij leverde kaneel, safraan, kruidnagels, gember, peper, nootmuskaat en ook amandelen, rijst en suiker. In mei was het gezelschap weer terug in Koningsbergen; van gevechten en oorlogsgeweld, dat zeker plaats moet hebben gevonden, is in de rekeningen niets terug te vinden. In juni 1369 begon de terugreis naar Schoonhoven, waar Jan veilig zou aankomen.
Gobbijnsche en landwijn
Terug naar de wijn: de wijnen die in Koningsbergen bij ene Maeszidos worden aangekocht, betroffen behalve oosterse wijn, landwijn en wijn om in te koken (cokenwijn) ook Gobbijnsche wijn, een wijnsoort die zo’n 5 tot 5 1/2 marc per vat kost. Daarmee is de Gobbijnsche duurder dan landwijn, maar goedkoper dan de oosterse wijn. (Mede daarom vermoed ik dat met oosterse wijn wijn uit Griekenland werd bedoeld.) Tot voor het bestuderen van deze rekeningen had ik nog nooit van Gobbijnsche wijn gehoord, dus dat vroeg om onderzoek. Dankzij een oproep in mijn Nieuwsbrief en eigen speurwerk kon ik inmiddels het een en ander over Gobbijnsche wijn achterhalen.
Als meest waarschijnlijke herkomst van Gobbijnsche wijn moet de stad Guben/Gubin gelden, nu op de grens van Duitsland en Polen, in de ‘mark’ Brandenburg. In Duitstalige literatuur vind je over de wijn van deze stad meer onder ‘Gobbinscher’, ‘Gubensche’ of ‘Gubener’ en spellingvarianten.
Veeweide wordt wijngaard
In 1289 gaf markgraaf Heinrich de Illustere, een in zijn tijd beroemde prins en zelfs minnezanger, de inwoners van de stad Guben toestemming een voormalige veeweide te beplanten met wijnstokken en hop. Deze markgraaf was niet de enige die de wijnbouw bevorderde: de ridders van de Duitse Orde zouden in hun gebieden, rond Thorn (Tórun) bijvoorbeeld, ook wijnstokken (laten) aanplanten; de wijn van dit Thorn zou een eigen beroemde status verwerven. Behalve de adel waren ook de kloosters in het oosten van deze Duitse landen verantwoordelijk voor aanplant van wijngaarden. Het is verder mogelijk dat immigranten uit Franken en het Rijnland een rol hebben gespeeld bij de groei van de wijnbouw hier. Van de Duitse Orde is bekend dat de 22ste Grootmeester, Winrich van Kniprode (overl. 1382), wijnbouwers uit Zuid-Duitsland naar Oost-Pruisen liet komen.
Al in de veertiende en vijftiende eeuw werden de wijnen van Guben verhandeld, zoals we in onze Hollandse rekening zagen. Afzetgebied was vooral Noord-Duitsland en de kust van de Oostzee, met steden als Koningsbergen (nu: Kaliningrad), Riga, Breslau, Rostock, Stettin, Greifswald en Lübeck. Bovendien bereikten de wijnen Stockholm, aan de overkant van de Oostzee. De stadsschrijver van Kulm, in West-Pruisen, noemde Guben in 1433 ‘urbs vinifera’. De stadsboeken van Guben uit dezelfde tijd tonen als landbezit heel wat ‘Weinberge’ aan. En in Berlijn schonken de herbergen rond 1505 de wijnen uit Guben, naast wijnen uit 17 andere plaatsen en landen.
Rood en wit
De opbrengst van de Gubener wijnen bedroeg in 1545 ongeveer 1000 Fuder, in 1547 horen we zelfs dat het om 971 Fuder witte en 547 Fuder rode wijn ging. Er werd dus blijkbaar witte én rode wijn geproduceerd, maar meer dan dat heb ik niet kunnen vinden: niets over druivenrassen of smaakprofielen. Rond deze tijd was de wijnbouw in de oost-Duitse gebieden overigens al weer op zijn retour: het hoogtepunt en de grootste omvang hadden rond 1500 gelegen. Toch zou in dit gebied wijnbouw blijven bestaan tot in de negentiende eeuw.
Een lokaal gezegde uit 1720 luidde bijvoorbeeld: ‘Guben heeft meer Weinberge als dagen in het jaar!’ In de achttiende eeuw was vooral de rode wijn van Guben bekend, en werd deze zelfs vergeleken met de lichte wijnen van de Bourgogne. Lokale artsen prezen de Gubener wijn graag aan voor zieken, voor mensen met koortsen, pokken en jicht… Men moest echter wel op de goede herkomst letten: hoewel er veel wijngaarden waren rondom de stad, waren er slechte en goede wijnen, waarschuwde een van die artsen.
Het definitieve einde van de Gobbijnsche wijn werd ingeluid door de opkomst van het spoor, dat Guben in 1846 bereikte. Via de treinen arriveerden snel en goedkoop wijnen uit andere delen van Duitsland en uit Zuid-Europa. Bovendien sloeg meeldauw toe en de druifluis deed vervolgens de rest. En dan was er nog het klimaat: rond 1850 vonden tal van misoogsten plaats door vorstschade. De rol van de Kleine IJstijd wordt overigens opvallend weinig genoemd in de literatuur die ik kon vinden.
Na 1850 werd steeds vaker in plaats van wijn het fruit verkocht, als tafeldruiven. In 1863 stelde het stadsbestuur voor de laatste keer het begin van de wijnoogst vast. En in het jaar 1900 was het wijngaardareaal gezakt tot slechts 4 hectare.
Weerklank in Nederland
Dat de Gobbijnsche wijn ook in de negentiende eeuw buiten Duitsland nog weerklank vond, bewijst een roman door J.F. Bosdijk uit 1839: Agneta van Kruininge. Geschiedkundig-romantisch tafereel uit den tijd van Graaf Floris den Vijfden. In dit liefdesverhaal, dat in Zeeland speelt, wordt op pagina 92 de Gobbijnschen genoemd, samen met landwijn. Hoewel ik niet durf te zeggen of Bosdijk echt wist wat Gobbijnsche was. De auteur woonde namelijk in Schoonhoven, en zal zich voor zijn roman over de tijd van Floris V zeker ingelezen hebben in de middeleeuwse geschiedenis van zijn stadje. Mogelijk heeft hij dezelfde rekeningen van Jan van Blois van het hof in Schoonhoven gezien als waarmee dit verhaal begon en vond hij de term Gobbijnsche net zo spannend als ik.
Gubener Wein nu
Anno 2020 kent de streek rond Guben, de Lausitz, opnieuw wijnbouw. Net als in Nederland met een mix van klassieke en nieuwe rassen: ik trof online onder andere de druivenrassen acolon, cabernet cortis, regent, cabernet blanc, johanniter, solaris, riesling en traminer aan. Maar of we snel van Gubener zullen horen?
Met dank aan Jeroen Zaal en Jan van Putten, voor het meespeuren en waardevolle tips.
Lees hier meer over de wijnen van Torún.
Lees meer over de wijnen van Guben en de Lausitz hier, hier en hier.