In juni woonde ik, via Zoom, de promotie bij van Rob Blijleven, aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB). Rob promoveerde op een onderzoek naar Nederlandse wijngeschiedenis tussen 1670 en 1970. Hieronder het persbericht van de VUB over dit proefschrift. Zodra er een handelseditie van de studie is, bericht ik daar uiteraard ook weer over.
Voor zijn doctoraat in de geschiedenis onder leiding van prof. em. Peter Scholliers van de VUB-onderzoeksgroep FOST, één van de weinige onderzoeksgroepen binnen het Nederlandstalig gebied gespecialiseerd in voedingsgeschiedenis, onderzocht Rob Blijleven de geschiedenis van de wijnhandel en -consumptie in Nederland tussen 1670 en 1970. Blijleven: “Tot op heden is er maar beperkt wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de Nederlandse wijngeschiedenis. De resultaten van het onderzoek komen daarmee tegemoet aan de kennislacune over wijn.”
Het proefschrift van Blijleven, Wijn in Nederland, een verlokkend panacee voor economie en gezondheid is een mix van economische, politieke, culturele en sociale geschiedenis, waarbij zowel kwalitatieve als kwantitatieve aspecten aan de orde kwamen. Zo onderzocht Blijleven het economisch belang van wijn en de wijnconsumptie, de sociale omgeving van wijnhandelaren en consumenten en hun voorkeur voor bepaalde wijnsoorten. Hij deed ook onderzoek naar het taalgebruik, over hoe wijnkwaliteit en de daaraan gerelateerde gezondheidsclaims werden beschreven. Blijleven vond hiertoe belangrijke informatie in de archieven van wijnhandelaren in Amsterdam, Middelburg, Leeuwarden en Groningen, het stadsarchief van Rotterdam, het archief van het Koninklijk Huis, het Nationaal Archief, het regionaal archief van Leiden en de historische documentatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Veel gedigitaliseerde publicaties uit de 18e, 19e en vroege 20e eeuw bleken eveneens een rijke bron van informatie.
Wijn en voorspoed
De Nederlandse wijnhandel was een belangrijke economische steunpilaar ten tijde van de Republiek (1588-1795) en verleende door de hoge inkomsten aan een groot aantal inwoners voorspoed en politieke invloed. De inkomsten uit belasting op wijnconsumptie en -import verzorgde de financiering van o.m. oorlogen, weeshuizen en publieke gebouwen. Blijleven: “Maar eind 18de eeuw verandert dit. Als gevolg van de vierde Engelse oorlog in 1780 en de nasleep daarvan, maar bovenal als gevolg van de aansluiting bij Franrijk na 1795 werd het onmogelijk overzeese handel te drijven. Daardoor nam het economische belang van wijn dramatisch af. De wijnhandel heeft niet meer de als van ouds belangrijke internationale positie en de binnenlandse consumptie neemt af van circa 20 à 30 liter wijn tot 1 à 3 liter per hoofd van de bevolking.”
Van een door velen genuttigde drank tot een elitaire drank
Wijn verandert hierdoor vanaf de 19de eeuw van een tamelijk algemene consumptiedrank tot een elitaire drank. Doordat de wijnhandel economisch onbeduidend werd en maar ook door de centralisatie van het bestuur in Nederland verloor de wijnhandelaar ook zijn politieke positie. Voordien hadden de gewesten in de Republiek het voor het zeggen en stuurden de steden hun afgevaardigden. Veel wijnhandelaren maakt deel uit van stadsbesturen. Blijleven: “Toch blijft wijn tijdens de 19e en vroege 20e eeuw op politiek niveau regelmatig onderwerp van discussie. Of het nu gaat om de belasting op wijn of over de kwaliteit van wijn. De wijnhandel probeert ook terug grip te krijgen op de politieke besluitvorming en verenigt zich eind 19e eeuw in de Vereeniging van Nederlandsche Wijnhandelaars (VNW). Pas met de naderende oprichting van de EEG in de jaren vijftig van de 20e eeuw weet de brancheorganisatie evenwel weer enige invloed te vergaren.”
Water in de wijn
Een opmerkelijke karakteristiek van de Nederlandse wijnhandel was de voorkeur om wijn per vat te blijven importeren. Dat was commercieel aantrekkelijk gemaakt door de overheid doordat Nederland lagere invoerrechten voor fustwijn hanteerde dan de omringende landen. Daarnaast kon de handel op deze wijze onder eigen naam zelf zijn eigen wijn mengen, bottelen en etiketteren. Dat was weer mogelijk door het ontbreken van goede wetgeving waardoor wijn niet alleen gemengd kon worden met andere wijn , maar ook met water of goedkope binnenlandse vruchtenwijn die vrijgesteld was van belasting. Blijleven: “Pas met de introductie van het wijnbesluit in 1929 maakt de overheid aan dergelijke praktijken een eind en ontstaat er een vorm van consumentenbescherming. Nederland volgt daarin schoorvoetend de internationale ontwikkelingen, zoals in Frankrijk waar de wetgeving tot stand komt om de grootschalige falsificaties tegen te gaan. De Nederlandse gewoonte om zelf wijn te mengen uit verschillende jaren en verschillende herkomstlocaties blijft tot in de jaren 60 voortduren. De Nederlandse handel was dan ook niet erg vergenoegd met de herkomstbenaming, Appellation d’ Origine Contrôlée (AOC) die in 1935 in Frankrijk als wet werd ingevoerd.”
Wijn voor de middenklasse
Vanaf de zestiger jaren verwelkomt de branche nieuwe wijnconsumenten, afkomstig uit de steeds koopkrachtiger middenklasse. Reclame, informatie over wijn, maar vooral de stijgende koopkracht leiden in die jaren tot een sterk stijgende wijnconsumptiegraad.
Wijn is gezond – al eeuwen lang
Blijleven over wat tijdens zijn onderzoek het meest in het oog sprong: “De continue gezondheidsclaim voor wijn blijkt van alle tijden. Vanuit 17e-eeuws medisch wetenschappelijk oogpunt toen gebaseerd op de principes van Galenus, gebeurt dat om een balans voor lichamelijk en geestelijke gezondheid te bewerkstelligen. In de 18e en 19e eeuw is wijn een oplossing voor allerlei fysieke ongemakken en in de 20e eeuw geldt het als ideaal oplosmiddel voor ‘medicinale’ toevoegingen als kinine, ijzer, vleesextracten of kruiden. Vanuit een populair standpunt blijft wijnconsumptie een gezondheidsoplossing maar dan vooral gebaseerd op half-wetenschappelijke prietpraat of geënt op de echo’s vanuit het tijdperk van Galenus. Dat de wijnhandel vanuit commercieel oogpunt zulke geluiden met graagte omarmt, is evident.”