Nog tot en met 13 januari is in Museum Boijmans van Beuningen de tentoonstelling Pure Rubens te zien. Je krijgt er een overzicht van Rubens’ olieverfschetsen zowel uit de eigen collectie van het museum als uit het Museo Nacional del Prado in Madrid. Naar aanleiding van die tentoonstelling kreeg ik enige maanden geleden vanuit het museum de vraag voorgelegd welke wijnen er eigenlijk in de tijd van Rubens gedronken werden. Een leuke aanleiding om weer eens wat na te lezen, dus ik dook met plezier in de boeken.
De tentoonstelling zelf moet ik nog steeds gaan bekijken, al is het alleen maar om de oude, dikke Bacchus te bewonderen. Rubens schilderde de Romeinse god van de wijn wel vaker, en meestal niet als een slanke jongeman. Rubens schetste de Bacchus van de tentoonstelling in 1636; het uiteindelijke schilderij werd vervaardigd door Cornelis de Vos en was bestemd voor een jachtslot van Filips IV, de Torre de la Parada, net buiten Madrid gelegen. Rubens en medewerkers maakten in totaal 60 mythologische voorstellingen voor dit kasteeltje, in slechts twee jaar tijd.
Peter Paul Rubens leefde van 1577 tot 1640 en werkte vooral in Antwerpen, in de Zuidelijke Nederlanden dus. Hij was vanaf 1609 hofschilder van de aartshertogen Albrecht en Isabella, die voor de Spaanse koning het bewind voerden in de Zuidelijke Nederlanden. Vooral dankzij de tijdelijke vrede met de Noordelijke Nederlanden, tijdens het Twaalfjarig Bestand van 1609 tot 1621, kreeg de schilder steeds meer opdrachten en groeide zijn faam.
Het Antwerpen van na 1585 was weliswaar getroffen door het vertrek naar het noorden van veel protestanten, maar bleef economisch een belangrijke eindbestemming.* Vooral tijdens het Twaalfjarig Bestand leefde de economie op. Aanvoer van luxeproducten als wijn was dan ook geen probleem. Dat gebeurde wel steeds minder via de havens aan de Westerschelde, Vlissingen, Arnemuiden en Middelburg, en vaker over land en via andere havens. Zo lezen we bijvoorbeeld in een brief van Rubens aan Lucas Fayd’herbe (1638) dat Rubens genoten heeft van ‘vin d’Ay’: ‘Ons duncke, vriendt, dat wij niet en vernemen van de flessen met vin d’Ay, want den ghenen die wij mede droeghen is al wt.’ Vin d’Ay was, de naam zegt het al, wijn uit Ay, in de Champagne. De wijnen uit deze streek konden over land en binnenwateren de Zuidelijke Nederlanden goed bereiken. In 1658 noemt de Brusselse uitgever Jan Mommaert de wijn van Ay als de beste en fijnste rode wijn die er om dat moment te krijgen was. Opvallend is dat ook nu nog 90% van de aanplant in Ay rode druiven betreft: vooral pinot noir en een beetje pinot meunier.
Behalve de wijnen die uit de Champagne en soms de Bourgogne over land de stad aan de Schelde bereikten, waren in Antwerpen de Franse wijnen beschikbaar die we ook kennen uit de Noordelijke Nederlanden. Wijnen uit de Poitou, Anjou en Gascogne bijvoorbeeld, die tot de goedkoopste behoorden. De duurste wijnen waren de rijn- en moezelwijnen, aangevoerd vanuit Keulen, en de Spaanse wijnen. Die namen steeds vaker de plaats in van de oude middeleeuwse zoete malvasye en romanie en kwamen over het algemeen uit Andalusië: de zoete pietersemeynse (wat we nu PX noemen), de waarschijnlijk drogere seck of sack en de zoete bastaard. Ook een vaatje Portugese of Italiaanse wijn vond ongetwijfeld af en toe zijn weg naar Antwerpen, gezien de vele handelscontacten die eeuwenlang met die gebieden zijn onderhouden. De locale wijnen, uit de omgeving van Leuven, Aarschot en Hoegaarden, waren rond 1600 al zo goed als verdwenen, door klimaatverandering, oorlogshandelingen en veranderingen in de landbouw.
Al met al moet Peter Paul Rubens dus uitstekend bekend zijn geweest met de diversiteit van Bacchus’gaven. Daarover laat het schilderij dat nu in de Hermitage in Sint Petersburg hangt, geen enkele twijfel bestaan.
*Informatie uit Antwerpen à la carte, het prachtige boek dat in 2016 verscheen bij de gelijknamige tentoonstelling in MAS. Tweede bron voor dit artikel is Geschiedenis van de dorst. Twintig eeuwen drinken in de Lage Landen van Raymond van Uytven. En met dank aan Friso Lammertse, conservator van Museum Boijmans van Beuningen, voor het citaat uit de correspondentie van Rubens.