Er is maar een beperkt aantal plaatsen in Limburg waarover we daadwerkelijk iets meer over wijnbouw in de middeleeuwen te weten kunnen komen. In een vorige aflevering beschreef ik al de wijnbouw rondom Maastricht; vandaag is het de beurt aan Valkenburg, het toeristische plaatsje waar de middeleeuwse kasteelruïne nog altijd hoog boven de huizen uittorent.
In de burcht die hier tot 1672 stond, waren vanaf het eind van de veertiende eeuw de drossaards of baljuws van de hertogen van Brabant de baas. De Brabantse hertog was de officiële landheer, maar een drossaard regeerde er in naam van de hertogen. Naast de drossaard verbleef in het kasteel meestal een garnizoen soldaten. Aan de voet van het kasteel, in de omgeving van de Berkelpoort ten zuidoosten van de burchtheuvel, lag in 1395 in ieder geval een wijngaard. Dankzij de overgeleverde rekeningen van de drossaards kunnen we die wijngaarden tussen 1395 en 1481 volgen. Helaas heb ik de originele rekeningen nog niet kunnen raadplegen, maar tal van Limburgse onderzoekers hebben er in het verleden uit geciteerd. Op basis van hun eerdere naspeuringen stelde ik onderstaande overzicht samen.
Drie bunder
We weten niet wanneer de wijngaard is aangelegd. Maar hij was er dus al in 1395, en past daarmee in de behoefte van middeleeuwse heren om hun kastelen te omringen met wijngaarden, om zowel praktische als sociale redenen. Je leest hierover meer in mijn artikel over de wijngaarden van Schoonhoven.
Dankzij de rekeningen kennen we niet alleen de omvang van de wijngaard, drie bunder of circa 2,5 hectare, maar ook de opbrengsten en wat er met die opbrengsten gedaan werd. Allereerst blijkt dat toen, net als nu, extreme weersomstandigheden danig roet in het eten konden gooien. Zo was de wijngaard in 1399 geheel bevroren en was in 1439 hagelschade verantwoordelijk voor het ontbreken van een oogst. Maar ook werd de wijngaard niet altijd even goed onderhouden. De wisselingen van drossaards waren hiervoor verantwoordelijk, evenals de regelmatige belegeringen van de burcht door vijandelijke troepen. Kosten voor reparaties worden regelmatig gemaakt, zoals in 1440. De gebroeders Heyn en Lemken van Lantdorp kregen dat jaar 36 rijnse gulden uitbetaald, omdat zij ‘aangenomen hadden den wijngart van Valkenborch te repareren, mits conditie van dien te graven te rechten tijde, te gurden [van onkruid te ontdoen], te poten, te stekken ende te binden soe ’t nodig is.’
De opbrengsten waren altijd laag en varieerden tussen de 10 en 18 aam. Ervanuitgaande dat een aam 155 liter was, bracht deze 2,5 hectare tussen de 1550 en 2790 liter op. Per hectare is dat tussen de 6 en 11 hectoliter. Tegenwoordig zou dat gelden als een extreem lage opbrengst; 35 tot 45 hectoliter is meestal wel de ondergrens voor ‘gewone’ wijn. Soms werd de opbrengst verkocht, maar in 1395 meldden de rekeningen dat alle wijn door drossaard Arnold van Crayenhem gebruikt was ten gunste van het garnizoen (en er dus geen inkomsten waren). In 1398 leverde de 14 aam geproduceerde wijn 28 gulden op, en werd de wijn aan diverse personen verkocht. De Limburgse archivaris J.M. van der Venne, die in 1948 uitgebreid uit de rekeningen citeerde, concludeerde dat de kosten van de wijngaard eigenlijk altijd de opbrengsten overstegen.
Bruler les vins
Waarschijnlijk werd meestal witte, maar soms ook rode wijn geproduceerd. In de meeste jaren wordt er geen kleur vermeld, maar in 1443 worden beide typen genoemd: 5 aam rode wijn en 8 aam witte wijn. Uit 1397 dateert nog een interessante opmerking over de aanschaf van steenkool voor ‘bruler les vins’. Zonder de verdere contekst te kennen kan ik hier weinig uit concluderen. Mogelijk werd de wijn verwarmd om de gisting beter op gang te helpen? Eerdere onderzoekers lazen hier graag dat de wijn daadwerkelijk gekookt werd en met kruiden en bessen op smaak gemaakt. Ook dit is mogelijk, maar meer onderzoek is eerst nodig. Het Franse ‘bruler’ is bovendien eerder branden dan koken, dus misschien werd er wel brandewijn gemaakt?
De wijngaard werd onderhouden door een wijngaardenier. Voor 1397 en 1409 kennen we zijn naam: Lambert. Lambert werkte in 1397 46 dagen in de wijngaard tegen een loon van 3 schilling per dag. In 1409 plantte hij 4000 nieuwe stokken aan, omdat de wijngaard de afgelopen jaren te lijden had gehad en niet goed onderhouden was. Tijdens de oogst werd Lambert geholpen door de soldaten van het garnizoen. Zij kregen daarvoor per dag twee ‘micken’ of witte broodjes. Er waren op het kasteel verder tonnen, kuipen en een wijnpers aanwezig, waarvoor ook uitgaven gedaan werden.
De wijngaard heeft het einde van de vijftiende eeuw waarschijnlijk niet gehaald. In 1481 meldt de drossaard in een rekening dat het land waar voorheen een wijngaard was nu als bouwland voor 30 vaten rogge in erfpacht was gegeven. Rendabel zal de wijngaard nooit geweest zijn. Bovendien hadden ook de hertogen van Brabant elders betere wijngaarden (rond Leuven bijvoorbeeld) en konden de drossaards zelf waarschijnlijk relatief makkelijk aan wijn van elders komen. Volgend jaar hoop ik die rekeningen te kunnen bestuderen om hierover meer te weten te komen.
Wijnranken in de bomen
Tot slot hadden de heren van Valkenburg, en daarmee de drossaards, ook elders wijngaardbezittingen en rechten op wijntienden. Zo meldt drossaard Jan van Wittem in 1439 dat de heren van Valkenburg ook wijnbergen in Ulestraten hadden. Verder is er een vermelding over Geulle aan de Maas, waar de druiven in de bomen groeiden. Dit doet denken aan geleidingswijzen die al in de Oudheid bekend waren en in Italië nog altijd voorkomen: wijnranken geleid in de bomen, soms zelfs geleid van boom naar boom. Pastoor August Kengen meldde in 1926 dat er in Geulle aan de Maas eind negentiende eeuw nog altijd tuinen waren waarin druiven langs de bomen groeiden. Dit waren goudgele pareldruiven ‘die soms zelfs in koude zomers nog kans hebben rijp te worden of ook de gewone groene druif, die men in Geul nog vind. Het planten aan boomen had dit voordeel dat de druiven wegens de beschutting van takken en bladeren niet licht bevroren, maar ook het grote nadeel dat zij daardoor van de zonnewarmte beroofd werden en daarom niet of laat rijpten.’ Kengen meldt niet of dit wijndruiven of consumptiedruiven waren, maar ik vermoed dat het om het laatste ging. Ook zou je er toen nog ‘een druifje St. Laurens genaamd vinden’, een blauwe, vroege soort, die zeer vruchtbaar was en weinig eisen stelde aan plaats en grond. Volgens Kengen werden de druiven langs de muren van de huizen geplant om de lemen wanden tegen regen en vorst te beschermen. ‘Nu met vlecht en leem geplakte wanden verdwenen zijn, hebben druivenranken hun lot gedeeld’.
De wijngaarden in Limburg produceerden meer dan alleen wijn, zo lijkt het in ieder geval!